In zijn boek ‘De bibliotheek van mijn Opa’ (uitgeverij Legenda, 2009) schrijft Peter Meeusen over de ervaringen van zijn opa in oorlogstijd. Hij vertelde het volgende:
“Toen de oorlog vorderde, kregen we niet alleen van de Duitsers te duchten. De geallieerde vliegtuigen hadden opdracht alle transport plat te leggen. Bruggen, sluizen en ook binnnenschepen werden doelwit. In Wemeldinge waren we net een paar uur de sluis uit toen bommenwerpers de zaak platgooiden.”
“Wat ik het ergste vond, was de onrechtvaardigheid van de oorlog. Daar deden de geallieerden net zo hard aan mee. We lagen op een zonnige dag in de Oosterschelde, toen ik vanuit Zijpe een heel konvooi met Duitse oorlogsschepen zag komen. Op hetzelfde moment kwam van de andere kant een Engelse jager aanvliegen . Ik dacht: dat konvooi kan het nog zwaar krijgen. Maar hij liet het hele konvooi ongemoeid. Even verderop voer een klein vissersbootje en dat schoot hij helemaal aan gort.
Het was glashelder die dag: een vergissing kon het onmogelijk zijn. Zo’n vissersbootje beschieten was minder gevaarlijk dan een konvooi met bewapende oorlogsschepen en bij thuiskomst konden ze toch een voltreffer melden”.
Om die reden geloof ik dat de treinbeschieting bij Halfweg niet op zichzelf stond. Het was geen “vergissing”.