Mijn zoektocht naar de ware toedracht van de treinbeschietingen bij Halfweg

Pas in 2000 ontdekte ik bij toeval in een oude brief waar die beschieting had plaatsgevonden.

Er was altijd sprake geweest van buiten Station Haarlem. Daar was inderdaad diezelfde dag een trein beschoten, maar daar waren weinig slachtoffers gevallen. Toen bleek dat de bewuste trein bij Vinkenbrug (vlak bij Halfweg) het doelwit was geweest, ben ik op zoek gegaan.

De eerste keer zag ik niets bijzonders. Vinkenbrug was meer een aanduiding voor een aantal boerderijen en kleine huizen. Het lag aan de Amsterdamse Vaart en in de nabijheid van de Mooie Nel. Niets bijzonders dus; maar toen ik verderop keerde om huiswaarts te gaan besloot ik toch nog weer een kijkje te gaan nemen.

Uit het kleine huisje kwam een oudere man, waarschijnlijk nieuwsgierig geworden door mijn terugkomst. Misschien kon hij mij iets vertellen over wat daar zo veel jaar geleden was gebeurd. En inderdaad hij had het meegemaakt en liet mij de hulzen van de kogels zien die hij die dag na afloop van dit pandemonium gevonden had. De man in kwestie, Cok Vink, had meegeholpen bij het blussen van zijn moeders boerderij die in brand gevlogen was. Dat hier een pandemonium had plaats gevonden was wel duidelijk.

Uit de trein, die pas na de derde aanval van de geallieeerde gevechtsvliegtuigen gestopt was, waren de mensen in paniek ontvlucht. Ze konden geen kant op door het water dat hen insloot. Hulp kwam pas laat op gang. Bij gebrek aan ambulances werden vrachtwagens ingezet en de gewonden en dode slachtoffers naar ziekenhuizen afgevoerd. Mijn zusje was op het balcon van de trein gestorven door een schot in haar hoofd. Mijn moeder vond haar daar. Zij werd naar het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam vervoerd. Mijn moeder werd door een toegeschoten man in zijn auto naar huis gebracht. Zij was uit de trein gevlucht en heeft zichzelf altijd verweten dat zij niet naar haar dochter had omgekeken. Zeer begrijpelijk, maar niet terecht.

Toen ik dit wist begon de zoektocht.

Eerst in het Gemeentearchief in Haarlem. Ik kreeg toestemming het Politieregister te raadplegen en vond het procesverbaal met de daarin vermelde dodelijke slachtoffers. Ik had ooit een tip gekregen om oude kranten te raadplegen en inderdaad in de Haarlemse bibliotheek vond ik op fiche in de krant van 10 Augustus 1944 het verslag van een sportjournalist die in dezelfde trein had gezeten en daar een onthutsend verslag over schreef. Vooral toen bleek dat hij beschreef hoe mijn moeder mijn zusje terugvond op dat balcon van de trein.

In diezelfde krant had ik ook de rouwadvertentie gevonden van een van de slachtoffers die naar het Elisabeths Gasthuis waren vervoerd. De naam en adres vond ik terug in het telefoonboek. Het klopte, de zoon vertelde het droevige verhaal maar wilde verder anoniem blijven, hoewel hij wel blij was hier meer over te horen. Mijn brief was op de verjaardag van zijn vader gekomen.

Bij het NIOD waren ze niet geïnteresseerd: er was een map met een brief over een beschieting door geallieerden van een pont en dat was alles. Ik kreeg het advies in hun bibliotheek te kijken en inderdaad vond ik het boek: “Het spoorwegbedrijf in oorlogstijd 1933 – 1945 door Ing. C. Huurman, ’s Hertogenbos. Hier werden de treinbeschietingen minutieus beschreven. De conclusie van Ing. Huurman is: bij de geallieerde vliegtuigbeschietingen van treinen hebben tot de spoorwegstaking in september 1944 minimaal 300 reizigers en 200 NS-ers het leven verloren en zijn minimaal 500 reizigers en 400 NS-ers gewond geraakt.

Het doel van de geallieerden was zoveel locomotieven te vernielen dat de Duitse militaire transporten zouden stagneren. Dit doel was niet haalbaar, omdat van de circa 850 NS-locomotieven er altijd voldoende bedrijfsvaardig waren om de Wehrmachtstransporten te rijden. Het beschieten van gestroomlijnde electrische treinstellen vol met reizigers en het in de lengterichting mitrailleren van personentreinen hebben echter geen enkel militair doel gediend.

Het aantal en de effecten van de verzetsacties tegen spoorwegtransporten zijn na de oorlog schromelijk overdreven, zowel door het verzet als door de NS.

Historicus Lou de Jong schrijft in deel 10bvan Het Koninkrijk der Nederlanden, blz 734 `Telkens wanneer de weersomstandigheden het toelieten stegen geallieerde toestellen op om in bezet gebied stations, treinen en voertuigen te bestoken en elk vehikel aan te vallen dat zich langs de wegen voortbewoog. Door deze aanvallen kwamen vele honderden, misschien wel duizenden Nederlanders om het leven of raakten zwaar gewond. Landelijke cijfers zijn niet bekend.`

In het boek “Zonder waarschuwing” van Aad Neeven ( Uitg. Vriesenborch-Haarlem) beschrijft luitenant Wilford Drake over deze luchtaanval het volgende: “Ik herinner mij de trein heel duidelijk. Het was een passagierstrein. We vlogen met z’n drieën achter elkaar éénmaal er over heen en namen hem toen onder vuur tegengesteld aan de looprichting van de mensen, die uit de trein renden”. Hij keek de mensen bij wijze van spreken in het gezicht.

Met al mijn gegevens heb ik contact gezocht met het Haarlems Dagblad. Samen met de journalist Jacob van der Meulen is een verslag opgemaakt dat op 3 mei 2003 onder de titel Zwarte Zaterdag in de bijlage is verscheen. Volgens de journalist waren er geen reacties op gekomen.

De journalist heeft nog wel een interview met Cok Vink gehad. Een paar dagen nadat dit interview had plaats gevonden is hij gestorven. Volgens een familielid hoorde hij nog altijd in zijn hoofd de stemmen van de mensen die in paniek de weilanden invluchtten.

In het Register van Burgerslachtoffers van W.O II is de naam van mijn zusje opgenomen:

Johanna Elisabeth van Dort
Geb. 10 September 1925 te Haarlem
Overl. 5 Augustus 1944 te Halfweg (Vinkenbrug)